29-02-2012

Victor Eugène Louis de Stuers (1843-1916)

Wie Maastricht verlaat en de weg naar Tongeren inslaat, passeert weldra een lange muur. Achter die muur ligt de Algemene Begraafplaats. De oude kern ervan is een waar museum van het negentiende-eeuwse Maastricht. Dat museum kent twee niveaus: een bel-etage en een souterrain. In het souterrain, onder de grond, zijn vanaf 1812 de stoffelijke resten van hele generaties Maastrichtenaren opgeborgen en vergaan: alle rangen en standen in dezelfde onverschillige aarde. De bel-etage toont een ander beeld. Daar handhaaft zich, in steen, de wereld van 'de deftige löj'. Eeuwigdurend eigendom. Men vindt er grafmonumenten van burgemeesters en fabrikanten, kamerleden en gouverneurs.

Eén monument overtreft alle andere in afmetingen en allure: het grafmonument van de familie De Stuers. Opvallend zijn de vier kanonlopen die dit familiegraf markeren. Het monument, daterend van de jaren zestig van de negentiende eeuw, werd opgericht voor Hubert Joseph Jean Lambert, ridder de Stuers, de vader van Victor. Hubert was militair; nauwkeuriger gezegd: officier. Nog nauwkeuriger: commandant van het Nederlands-Indische leger.

Trouwens, niet alleen Hubert, ook drie van zijn broers, Lambert, Leopold en François, drie ooms dus van Victor, volgden een militaire loopbaan. Een van hen sneuvelde in 1812 in Rusland. Van de vijf gebroeders De Stuers van deze generatie, die van Victors vader en ooms, heeft er maar één een civiele loopbaan gevolgd. Dat was Joseph. Die oom kwam om het leven in Zuid-Amerika - in een duel.

Terug naar Hubert, de man van de kanonlopen. Dat hij juist in het Nederlands-Indische leger zijn militaire carrière voltooide, is niet toevallig. Hubert had de Keizer gediend - Napoleon. Huberts regiment was tijdens de befaamde 'Honderd Dagen' naar Napoleon overgelopen. Kwestie van loyaliteit, van eer. Maar het gevolg was dat hij na Waterloo geweigerd werd voor dienst in het reguliere Nederlandse leger. Wat Hubert daar zelf van vond is typerend: 'Willem I had slechte raadgevers. De deserteurs ontving hij met meer égards dan de officieren van eer ('les officiers d'honneur').'

De Franse tijd was voor jongemannen uit de aanzienlijke families een tijd van keuzes, en botsende loyaliteiten. Aan de slag bij Waterloo namen drie van de gebroeders De Stuers deel; twee vochten mee aan Franse kant, een derde aan de tegenovergestelde kant. Een van de drie, Lambert, zou later in problemen komen door zijn Nederlandse gezindheid. Hij was bevelhebber te Yperen. Bij het uitbreken van de Belgische Opstand weigerde hij zijn eed aan Willem I te schenden.

Familiegeschiedenis en wereldgeschiedenis lagen voor Victor de Stuers dicht bij elkaar. In zijn nalatenschap bevindt zich een onuitgegeven, met de hand geschreven boekwerk van eigen hand. Het dateert vermoedelijk van omstreeks 1865; Victor was toen vóór in de twintig. Het is een in het Frans gestelde geschiedenis van de militaire carrière van Victors oom Lambert de Stuers in de Napoleontische tijd. De tekst is verlucht met prachtige tekeningen en secure situatieschetsen (Berezina, Kowno, Leipzig). Het verhaal is gesteld in de ikvorm. Victor laat zijn oom zelf aan het woord: een oral history avant la lettre.

Victors kleinzoon, de heer E.V. Gatacre, liet mij dat boek zien. Hij noemde het bijzonder dat Victor zich voor die periode zo interesseerde - voor de glorietijd van zijn vader en diens broers dus. 'Jongeren interesseren zich daar meestal niet zo voor; eerder voor de tijd van hun grootouders.'

Wat hier een rol kan spelen is het grote leeftijdsverschil tussen Victor en de generatie van zijn vader en ooms. Toen Victor geboren werd was zijn vader al 55. De zojuist genoemde oom Lambert was een paar jaar ouder, François een paar jaar jonger, maar al die mannen waren de vijftig al gepasseerd.

Nog iets anders speelt hier waarschijnlijk een rol. De nalatenschap bevat ook een door Victor samengestelde inventaris voor een studie over Napoleon. Met enige overdrijving is wel eens gesteld dat de hele negentiende eeuw in de ban was van de tijd en de figuur van Napoleon. Befaamd is de roman van Stendhal, Le rouge et le noir. Julien Sorel, de hoofdpersoon van dat boek, heeft de verslagen van Napoleons veldtochten onder zijn hoofdkussen heeft liggen; hij wil zijn leven modelleren naar dat van Napoleon.

Dat de fantasie van een jongen door dergelijke dingen bevlogen wordt, is niet vreemd. Maar in het geval van Victor de Stuers bleek die jongensdroom hardnekkig. De geschiedenis van Napoleon en zijn tijd, die tegelijk de geschiedenis van zijn familie was, heeft hem zijn leven lang gefascineerd. In de zomer van 1914 (hij was toen zeventig) wilde hij een reis naar Rusland maken voor de afronding van zijn boek over Napoleons 'Lanciers Rouges': de eenheid waartoe zijn vader en zijn oom hadden behoord. Door het uitbreken van de Wereldoorlog kwam het er niet van.

Zijn interesse voor het verleden en het militaire blijkt ook uit andere dingen. Als jongen maakte hij al tekeningen van de vestingwerken van Maastricht. Hier kwamen drie fascinaties bij elkaar: de historische, de militaire en de artistieke. Ze bleken alle drie levenslang.

We herkennen ze in een van zijn eerste publicaties, en tegelijk een van zijn eerste acties - publiceren en actie voeren was voor hem ongeveer hetzelfde. Het betrof de dertiende-eeuwse Kruittoren in Wijck-Maastricht. Ondanks verwoede tegenstand van Victor de Stuers is deze kruittoren in 1868 afgebroken. De Stuers' tegenvoeter in deze was bouwpastoor P.D. van Laer. Van Laer, die goed kon opschieten met Thorbecke, vond dat de kruittoren het zicht op zijn nieuwe kerk belemmerde. Die nieuwe kerk was de Sint Martinus-kerk. De ironie van de geschiedenis wil dat de architect die deze neogotische kerk in de jaren achttienvijftig ontworpen had, Pierre Cuypers heette. Later raakten Cuypers en De Stuers met elkaar bevriend. Maar toen dit speelde kenden zij elkaar nog niet.

Vader De Stuers was inmiddels gestorven. Bij zijn dood publiceerde Victor, op dat moment zeventien jaar oud, een artikel over hem in Le Courrier de la Meuse. Een jongen van zeventien, die nog eindexamen moet doen, herdenkt zijn vader in een krantenartikel: het illustreert zijn zelfvertrouwen, en tegelijk zijn familiezin.

Hij kreeg van huis uit veel mee: een adellijke titel, een goede opleiding, geld. Maar ook historisch besef. Napoleon. Indië. Plezier in tekenen; in schrijven; de gewoonte om dingen - van vroeger maar ook van nu - vast te leggen, op te tekenen, te verzamelen, te bewaren. En niet in de laatste plaats: betrokkenheid bij de publieke zaak.

In 1873 verscheen Victor de Stuers' artikel 'Holland op zijn smalst'. Het is niet zijn enige publicatie; wel zijn beroemdste. Om verschillende redenen. Om de polemische strekking; om de pittige, scherpe stijl; en om het effect. Enkele maanden na de verschijning ervan werd De Stuers secretaris van de Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het was het begin van een lange en vruchtbare ambtelijke loopbaan.

Een typerend begin. 'Holland op zijn smalst' is een tirade. De Stuers trekt van leer, tegen passiviteit, verwaarlozing, onverschilligheid. Onverschilligheid van de Nederlandse regering jegens wat men toen noemde 'monumenten van geschiedenis en kunst': ongeveer alles wat we tegenwoordig samenvatten met het begrip cultureel erfgoed.

Minstens twee aanvalslijnen zitten er in zijn betoog: 1. Nederland doet niks - of in elk geval veel te weinig; 2. Wat we doen, doen we slecht. Hij hekelt de schraapzucht, de cententellersmentaliteit. We zijn niet te arm maar te gierig!, zo houdt hij zijn lezers voor. Anderzijds wijst hij op de noodzaak van betere controle op de besteding van het geld dat wèl aan restauraties opgaat.

De Stuers hamert op respect voor ons nationale verleden. Men zou dus kunnen denken dat hier een conservatief aan het woord is. Aan de ene kant is dat waar. Conservatief betekent immers letterlijk behoudend. Precies dat was wat hij wilde: dat de monumenten van de vaderlandse geschiedenis en kunst behouden bleven. Indien nodig moesten ze worden opgeknapt. Toch is het woord conservatief misleidend. De enorme bewondering voor de Nederlandse kunst uit de zeventiende eeuw was in de negentiende eeuw een stokpaard niet van conservatieven maar van cultuurvernieuwers.

Sleutelbegrippen in het artikel zijn vandalisme en wansmaak. Dat is waartegen de strijd moet gaan. De Stuers' invalshoek is een esthetische. Goede smaak en gevoel voor schoonheid, daar draait alles om. Wie 'Holland op zijn smalst', leest stuit telkens op de begrippen kunst en kunstzin. Primaire drijfveer van de auteur was niet louter de drang tot behoud van oude spulletjes en oude gebouwen omwille van hun ouderdom alleen. Het ging De Stuers in eerste instantie om oude gebouwen die 'van kunstzin getuigen' of de geschiedenis van de natie documenteren. Het gaat hem om hun verheffende of met een modern woord 'educatieve' waarde.

Neem bijvoorbeeld die aardige passage waar De Stuers spreekt over het 'Oude Hof' in Delft. Het gebouw staat tegenwoordig bekend als Stedelijk Museum het Prinsenhof. In de dagen van 'Holland op zijn smalst' fungeerde het als artilleriekazerne. Het gaat De Stuers in het bijzonder om de plek 'die voor ieder Nederlander een heilige plek moest wezen': de plek waar de Prins van Oranje, de Vader des Vaderlands, door moordenaarshand het leven had gelaten. Die bewuste plek was godbetert veranderd in een morsige kazernetrap. De kogelgaten in de muur waren 'door de herhaalde betasting der bezoekers' (vooral Engelsen en Amerikanen, merkte De Stuers op), jaar in jaar uit zozeer uitgehold geraakt 'dat men (...) zou meenen te staan voor een gat door bommen geboord'. Volgens hem een grof schandaal, in elk ander beschaafd land ondenkbaar. Bewust prikkelt De Stuers gevoelens van nationale trots, of liever gezegd nationale schaamte.

Woorden als monumentenzorg, musea, archieven, wekken bij ons vooral associaties met behouden, bewaren, conserveren. Het is daarom goed erop te wijzen dat De Stuers goed ingerichte musea essentieel vindt als oord van studie voor een nieuwe generatie kunstenaars. Hoe zouden die ooit iets moois kunnen maken als ze nergens het werk van de oude meesters konden bestuderen en copiëren? Het culturele, artistieke motief en het sociale motief vloeien hier samen. De Stuers ziet het belang van musea breed. Voor hem zijn ze '... een der meest onontbeerlijke en der krachtigste hefboomen (...) tot ontwikkeling van het volk, tot bevordering der kunst en der industrie, en ten slotte tot verhooging van de algemeene welvaart'.

Verrassend na alle kritiek is de slotalinea. De Stuers spreekt zijn vertrouwen uit in de zittende minister, Geertsema. Een paar maanden voor de publicatie van 'Holland op zijn smalst' had De Stuers hem een brief geschreven. Als bijlage bij die brief had hij een nota bijgevoegd van dertig bladzijden. Een pleidooi voor het losmaken van kunsten en wetenschappen uit de afdeling Onderwijs, en voor de oprichting van een lichaam dat de regering adviseert in alle zaken betreffende de kunst.

Dat lichaam kwam er. Het was het college van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst. In het Koninklijk Besluit dat de instelling ervan regelde was sprake van 'hoogstens 15 adviseurs om inzake de monumenten van geschiedenis en kunst de regeering voor te lichten'. Opmerkelijk is dat hun advies zich niet alleen diende uit te strekken tot behoud en restauratie van oude gebouwen, maar ook tot nieuwe. En De Stuers werd er de secretaris van. Het jaar daarop werd hij bovendien referendaris en hoofd van een nieuw gevormde afdeling Kunsten en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Een van de projecten die De Stuers in zijn nieuwe functie aanpakte was de stichting van het nieuwe Rijksmuseum. De Commissie van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst stelde het programma van eisen voor het museumgebouw vast. Vier architecten werden uitgenodigd een ontwerp in te zenden. Een van de vier was Pierre Cuypers, zelf lid van die commissie van Rijksadviseurs. De Commissie beoordeelde het ontwerp van Cuypers als het beste. Onmiddellijk barstte de kritiek los: het was doorgestoken kaart, de andere inzenders zouden geen faire kans hebben gehad, enzovoort.

Hoe dan ook - in de zomer van 1876 werd Cuypers benoemd tot 'Architect van de nieuwe Museumgebouwen'. Een jaar later werd begonnen met de bouw. En nog eens acht jaar later, in de zomer van 1885, werd het nieuwe Rijksmuseum aan de Stadhouderskade in Amsterdam officieel geopend.

Het was, en is, een merkwaardig geval. Om te beginnen was het op dat moment het grootste gebouw van Nederland. Anders dan andere musea in de negentiende eeuw (Mauritshuis, Trippenhuis) was het ontworpen, gebouwd en van meet af aan bedoeld als een ruimte dienend voor de permanente tentoonstelling van nationale kunstschatten. Maar deugde het daar eigenlijk wel voor? Het was wel erg uitbundig versierd. Zo uitbundig dat volgens sommige critici de schilderijen als het ware weggedrukt werden door de rijk gedecoreerde architectuur.

Nu zijn wel meer musea uit die tijd overvloedig van decoraties voorzien. Maar het Rijksmuseum was een van de rijkstversierde van zijn tijd. Voor die decoratie werd een omvangrijk programma ontworpen. Dat deden architect Cuypers en referendaris De Stuers samen. Cuypers' zwager Jozef Albert Alberdingk Thijm speelde daarbij een adviserende rol.

De discussie rond het Rijksmuseum gingen niet alleen maar over smaak. Ze had ook een ideologische en politieke kant. Beroemd werd een spotprent uit die tijd waarop het driemanschap De Stuers, Thijm en Cuypers is te zien, knielend voor 'hun' museum. De opening van het museum werd hier voorgesteld als de 'Wijding van het Bisschoppelijk Paleis'. De benoeming van Cuypers, de neogotische stijl van het museum, de inrichting, de decoraties, het was allemaal het produkt van een paapse samenzwering. Naar verluidt heeft koning Willem III grimmig verzekerd dat hij geen voet zou zetten 'in dat klooster'. Bij de opening van het Rijksmuseum was hij inderdaad afwezig. Ook daarna heeft hij er nooit een bezoek gebracht. Zijn echtgenote en dochtertje deden aan die boycot niet mee. In juli 1890, nog vóór de dood van koning Willem, hebben koningin Emma en het nog geen tien jaar oude kroonprinsesje Wilhelmina het Rijksmuseum een bezoek gebracht en keurig hun handtekening gezet in het bezoekersregister.

Het Rijksmuseum was niet het enige museum waarmee De Stuers bemoeienis had; wel het belangrijkste. Maar belangrijker nog dan zijn invloed op de musea was zijn activiteit op het gebied van de monumentenzorg.

Monumentenzorg is een woord dat heel verschillende activiteiten en opvattingen dekt. De oer-vorm van monumentenzorg is het behouden van wat er nog staat, wat nog over is (van een kerk, kasteel of stadsmuur). Proberen te voorkomen dat restanten van het verleden die we mooi of bijzonder vinden verder vervallen; of dat ze gesloopt worden, bijvoorbeeld terwille van nieuwbouw of verkeersdoorbraken, zoals dat vaak gebeurd is met nutteloos geworden vestingwerken, walmuren en stadspoorten.

Redden en conserveren is een eerste stap. Maar meestal blijft het daar niet bij. Veel grote restauratieprojecten in de negentiende eeuw betroffen middeleeuwse kerken en kathedralen. Een belangrijk verschil met stadspoorten en walmuren was dat veel van die kerken nog volop als kerk in gebruik waren. Ze vertoonden echter allerlei mankementen, door ouderdom, verwaarlozing, brand of oorlogsschade. De voor de hand liggende volgende stap is dan: herstellen wat kapot is, repareren.

Naarmate het om een groter en ouder gebouw gaat, en om structurelere mankementen, kan niet worden volstaan met oplappen. Men moet een stap verder gaan: restaureren. En daarbij zijn keuzes onvermijdelijk. In de negentiende eeuw vielen die keuzes vaak radicaal uit. Een restauratie-architect als Cuypers beperkte zich niet tot zorgvuldig conserveren van wat er al was. Hij wilde scheppen. Hij wilde de Middeleeuwse bouwers overtreffen.

Restaureren wordt al gauw reconstrueren. Reconstrueren wat niet meer voorhanden is maar er wel ooit geweest was. Maar hoe weten we wat er ooit geweest is? Soms zijn er oude afbeeldingen. Maar hoe betrouwbaar zijn die, hoe gedetailleerd? Een volgende stap is het bouwen van onderdelen die er nooit geweest zijn maar er wel hadden moeten zijn. Hoe weten we wat er had moeten zijn? Door bouwtekeningen te bestuderen. Maar als het om middeleeuwse kathedralen gaat, zijn die tekeningen meestal niet beschikbaar. Dan kunnen we het een en ander afleiden uit wat we weten van bouwprincipes en bouwgewoontes van een bepaalde stijlperiode. Maar ook daar komt veel giswerk bij. De noodzaak tot herstel is vaak aangegrepen als een goede gelegenheid de erfenis van het verleden te verbeteren. Grote, historische bouwwerken die eeuwenlang in gebruik waren geweest, vertoonden vaak sporen van heel verschillende bouwstijlen. Restaurateurs in de negentiende eeuw vonden dat die gebouwen erop vooruitgingen als ze sporen van verkeerde stijlen weghaalden.

Restaureren werd niet zelden: verwijderen, slopen. Zo werden in Maastricht de achttiende-eeuwse torens van de Sint Servaas gesloopt. Beroemd of berucht is het voorbeeld van het Bossche oxaal. Een oxaal is een scheidingswand tussen koor en schip van een kerk. De Sint Jan van Den Bosch had een fraai oxaal in renaissance-stijl. Dat werd weggehaald; het was de bedoeling op diezelfde plek een nieuw oxaal in neogotische stijl neer te zetten (wat overigens nooit gebeurd is). Cuypers was een groot voorstander van deze ingreep. Ironie van de geschiedenis: de verwijdering van het oude oxaal en de verkoop ervan aan een Londens museum was in de ogen van Victor de Stuers juist een grof schandaal! Het voorbeeld illustreert dat we de later vaak verguisde monumentenzorgers van de negentiende eeuw niet over één kam mogen scheren. Terwijl Cuypers niets liever deed dan de middeleeuwse bouwmeesters op hun eigen terrein overtreffen, was De Stuers veel meer een alleseter. Dat blijkt niet in de laatste plaats uit zijn eigen kunstcollectie. Dat het mede door hem van de grond getilde Rijksmuseum vooral Nederlandse kunstschatten bezat, had met chauvinisme niets van doen; integendeel. Hoe trots hij ook was op wat hij tot stand had gebracht, hij had in Amster­dam toch het lief­st een museum met fraa­ie, repre­sen­ta­tieve voor­beel­den van alle grote schi­lders en sch­il­ders­scho­len gezien, zoals men die aan­trof in de belangrijk­ste musea in ande­re Euro­pese lan­den.

Terwijl ministers kwa­men en gingen, bleef referenda­ris De Stuers op zijn post om als een spin in het web alles te controle­ren wat met kunst, ge­schiedenis en architectuur samenhing. Het leek wel of hij geen ander verlangen koesterde; of hij er geen privé-leven op na­hield. Die schijn bedriegt. De banden met zijn broers bleven hech­t. De oudste, Emile, die ongehuwd was gebleven, werd door een langdurige, pijnlijke ziekte geveld; Victor nam hem in zijn huis in Den Haag op, en het was daar dat Emile in november 1892 op 53-jarige leef­tijd stierf. Dat ook Victor zelf lange tijd ongehuwd bleef was niet uit vrije wil. Hij was al bijna vijftig toen hij op 30 mei 1893 in het huwe­lijk trad met de tien jaar jongere Aurélie Caro­line gravin van Lim­burg Stirum. Victor en Aurélie ('Ila') hadden elkaar al vele jaren eerder leren ken­nen. Felle weer­stand van haar pro­testant­se ouders had een huwe­lijk toen echter in de weg ge­staan. Niet alleen het geloofsver­schil spee­lde een rol, ook het feit dat De Stuers behoorde tot een fami­lie van advocaten, mili­tairen en amb­te­naren van rela­tief jonge adel.

In 1901 kwam aan de ambtelijke loopbaan van De Stuers een eind. Datzelfde jaar werd hij lid van de Tweede Kamer voor het kiesdistrict Weert. Vijftien jaar lang bleef hij Kamerlid, tot aan zijn dood in 1916. Ook in deze rol bleef hij zich intensief bemoeien met het overheidsbeleid inzake kunst en cultuur. Uiteraard gold hij op dit terrein als gezaghebbend; hij wilde dat trouwens ook wel weten. Het betekende niet dat zijn voorstellen altijd gevolgd werden. Een kwart eeuw lang had hij min of meer de dienst uitgemaakt op een manier die vaak als dictatoriaal werd ervaren. Een nieuwe generatie stond te popelen om de dingen anders te gaan doen.

Dat De Stuers ook als Kamerlid een eigenzinnig man was die zo nodig in het openbaar dwars tegen zijn eigen fractie inging, bleek nergens duidelijker dan tijdens de jaar­lijkse debatten over de Indische begroting. De Stuers was geen principiële bestrijder van het koloniale systeem; zelfs onder socialisten stond het goed recht van de Europese kolonisatoren nauwelijks ter discus­sie. Wat hij echter fel bestreed was de uit­brei­ding van de Ne­der­landse invloeds­sfeer met bruut ge­weld, en in het bijzonder de moor­d­par­tijen van het Ne­der­lands-Indi­sche leger op Atjeh.

Een andere kwestie waarover De Stuers zich als Kamerlid opwond was de openstelling van het Rijksmuseum op zondag; een gevoelig punt in het overwegend calvinistische Nederland. De openstelling op zondag moest royaler, vond hij; vooral met het oog op 'de armste en minder bedeelde menschen, die alleen den Zondag tot hun beschikking hebben om het museum te bezoeken en daar een beetje hoogere indrukken te krijgen dan zij op de kruk van hun lessenaar kunnen bekomen.'

Een curieuze uitspraak. Het was De Stuers' intentie het museum juist ook voor het gewone, niet met kunst vertrouwde volk toegankelijk te maken. Die opzet doet in eerste instantie modern, vooruitstrevend aan. Aan de andere kant valt op dat hij bij 'armste en minder bedeelde' mensen kennelijk aan kantoorklerken dacht. Handarbeiders vielen buiten zijn gezichtsveld.

Victor de Stuers was een aristocraat. Maar een aristocraat met een vooruitstrevend programma. Zijn doel was volksverheffing. Het middel daartoe was een actieve cultuurpolitiek van de nationale overheid. De maatstaf voor wat kunst en cultuur konden zijn, en moesten zijn, lag voor hem zoals voor veel van zijn tijdgenoten in de Gouden Eeuw. De exploitatie van het nationale erfgoed ter bevordering en versterking van het nationaal besef zat in de lucht. Dat was geen persoonlijke vondst van De Stuers. Wat hij wel persoonlijk voor elkaar kreeg was, dat dit streven een structurele plek kreeg in het overheidsbeleid.

Victor de Stuers was een man met veel talenten. Hij had een verdienstelijk beeldend kunstenaar kunnen worden. Een schrijver. Een historicus. Advocaat. Politicus. Museumdirecteur. Misschien kunnen we zeggen dat de loopbaan die hij uiteindelijk koos - of die hem koos - al die rollen min of meer in zich verenigde.

Als hij ergens géén last van had, dan was het bescheidenheid. Hij kreeg graag zijn zin. In de keuze van zijn middelen was hij niet scrupuleus. Hij vocht voor wat hij zag als een goede zaak.

Hij vocht misschien ook om het plezier van het vechten zelf. Een kwestie van temperament. Zelf spreekt hij van 'mijn militante natuur'. Niet voor niets werd hij gefascineerd door het krijgshaftige verleden van zijn vader en zijn ooms. Hij was een van die mensen die het best op dreef raken zodra er obstakels opdoemen. Oppositie verdubbelde zijn energie. De voldoening die te overwinnen deed hem al bij voorbaat genieten. De geur van kruitdamp maakte hem gelukkig. 'Frappez, frappez toujours!' Als dat motto niet bestond, had hij het uitgevonden.

 Jos Perry

 [Jos Perry (1950) is als historicus verbonden aan de Faculteit Cultuur- en Maatschappijwetenschappen van de Universiteit Maastricht. Promoveerde in 1983 aan de Rijksuniversiteit Groningen bij Ger Harmsen en Albert Mellink op een dissertatie over de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Publiceerde biografieën van Willem Hubert Vliegen (1994) en Victor de Stuers (2004) en, samen met Wiel Kusters, de bundel Versteende wouden: mijnen en mijnwerkers in woord en beeld (1999). Hij bereidt thans een biografie voor van de schrijver Theun de Vries.]


Publicaties van Victor de Stuers


[Stuers, V. de], 'Wandalismus', in: De Nederlandsche Specta­tor 7-11-1868

Stuers, V. de, 'Démar­ches infruc­tueuses faites auprès du Gou­vernement, par la So­ciété histori­que et archéolo­gique, afin de prévenir la de­struc­tion de quel­ques monuments d'ancien­ne archi­tecture mili­taire à Maes­tricht', in: Publica­ti­ons de la So­ciété His­tori­que et Archéolo­gique dans le Duché de Lim­bourg VI (186­9), 583-588

Stuers, V. de, De verhouding der volksverte­gen­woordi­gers tot hunne kiezers. Eer­ste deel. Theore­tische beschouwin­gen. Academisch proef­schrift ter ver­krijging van den graad van Doctor in het Ro­meinsch en Heden­daagsch Regt, aan de Hooge­school te Leiden, op gezag van den Rector Magnifi­cus Dr. C. Evers, Hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde, op Dins­dag den 29sten Junij 1869, des namid­dags ten 3 ure, in het openbaar te verdedigen door Victor, Eugène, Louis de Stu­ers, geboren te Maastricht, Leiden 1869

Stuers, V. de, 'Rem­brandt Har­mensz. van Rijn. Door Mr. C. Vosmaer', in: De Gids 34 (1870) III, 277-292, 507-524

Stuers, V. de, 'De restauratie der St. Janskerk in 's-Hertogenbosch. Nota van Victor de Stuers aan Mr. H. Vollenhoven, chef der afdeeling Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandsche Zaken, 10 Augustus 1873', ingeleid en van aantekeningen voorzien door J.A.C. Tillema, in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 72 (1973), 119-130

Stuers, V. de, 'Holland op zijn smalst', in: De Gids 37 (1873) IV, 320-403

Stuers, V. de, 'Toespraak in de Haagsche Teeken-Akademie (28 April 1874)', in: Nederlandsche Kunstbode 1 (1874), 65-67

Stuers, V. de, 'Iteretur decoc­tum', in: De Gids 38 (1874) IV, 314-352

Stuers, V. de, 'Uni­tis viri­bus', in: De Gids 39 (1875) IV, 239-266

Stuers, V. de, Da capo. Een woord over regeering, kunst en oude monumenten, 's-Gravenhage 1875

Stuers, V. de, Beknopte beschrijving van de kunstvoorwerpen tentoongesteld in het Koninklijk Kabinet van Schilderijen te 's Gravenhage, 's Gravenhage 1875

Stuers, V. de, 'De Nederlandsche Kunstnij­verheid, in ver­band met den Interna­tionalen Wedstrijd, bij gelegenheid van de in 1877 te houden Tentoonstelling van kunst, toegepast op Nij­verheid, enz., door J.R. de Kruijff, Architect te Amsterdam. Amsterdam, C.L. Brink­man, 1876', in: De Gids 41 (1877) II, 609-614

Stuers, V. de, 'Een bouwkunstig spook', in: De Gids 41 (1877) IV, 521-549

Stuers, V. de, 'Flaters van een bouwkundige', in: De Dietsche Warande 12 (1877), 60-69

[Stuers, V. de], 'Pays-Bas', in: L'Année Artistique, 3 (1880-1881) Parijs 1881, 321-358

Stuers, V. de, 'Het nieuwe departe­ment van Justitie', in: Eigen Haard 1881, 237-241

Stuers, V. de, 'Sche­penbank-schil­derijen', in: Nederlandsche Kunst­bo­de 3 (1881­), 17-20

Stuers, V. de, 'Het marmeren hoofdaltaar der kerk van St. Servaas te Maas­tricht', in: De Maasgouw 6 (188­4), 1023

Stuers, V. de, Mr. N. de Roever en de minister Heemskerk, 's‑Gravenhage 1892

Stuers, V. de, Het Rijks‑Museum te Amsterdam, Amsterdam z.j. [1896]

Stuers, V. de, 'Dr. P.J.H. Cuypers', in: E.D. Pijzel (red.), Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen, Haarlem 1897, 187-228

Stuers, V. de, Collection de M. le chevalier V. de Stuers, di­recteur général des beaux‑arts à La Haye, Parijs 1898

Stuers, V. de, Emaux et miniatures de M. Victor de Stuers, z.p. 1899

Stuers, V. de, 'De Wijc­ker Kruit­to­ren', in: De Maasgouw 27 (1905), 65

Stuers, V. de, 'Hoe een monument gered wordt. Het stadhuis van Woerden', in: Van Onzen Tijd 6 (1905-1906) II/III, 65-79

Stuers, V. de, 'I. Gosschalk en de Rijks-adviseurs', in: Van Onzen Tijd 8 (1907-1908) IV, 150-159

Stuers, V. de, 'Dr. P.J.H. Cuypers', in: Loeff e.a., Het Katholiek Ne­derland 1813-1913, II, 127-133

Stuers, V. de, Professor Vogelsang, Den Haag 1915

Stuers, V. de, 'Mémoires', in: De Beiaard 1 (1916) II, 385-397

Publicaties over Victor de Stuers

Bervoets, J.A.A., & M.C.M. Wishaupt, Victor de Stuers. Referendaris zonder vrees of blaam, 's-Gravenhage 1985

Bervoets, J.A.A., 'Wat bezielde Vosmaer? De relatie tussen Carel Vosmaer en Victor de Stuers', in: Jaar­boek Maatschapij der Nederlandsche Letterkunde 1987‑­1988, 107‑113.

Ham, G. van der, 200 jaar Rijksmuseum. Geschiedenis van een nationaal symbool, Zwolle/Amsterdam 2000

Martis, A., 'Particulier initiatief als overheidsbeleid. Victor de Stuers en de hervorming van het tekenonderwijs', in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 39 (1988), 1-26

Netscher, F., 'Jhr.Mr. Victor de Stuers', in: F. Netscher, Karakters, Haarlem 1899, 85-112

Perry, J., 'Victor de Stuers en de passie voor het cultureel erfgoed', in: De Maasgouw 120 (2001), 82-89

Perry, J., Ons fatsoen als natie. Victor de Stuers 1843-1916, Amsterdam 2004

Perry, J., 'Van Thorbecke naar De Stuers. Continuïteit in het cultuurbeleid', in: Openbaar Bestuur 15 (2005) nr. 3, 23-27

Pots, R., Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland, Nijmegen 2000

Tillema, J.A.C., 'Victor de Stuers en de Sint Jan van Den Bosch', in: Bulletin van de Koninklijke Neder­landse Oudheidkundige Bond, 72 (1973), 117‑118

Tillema, J.A.C., Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland, 's-Gravenhage 1975

Tillema, J.A.C., Victor de Stuers. Ideeën van een individualist, Assen 1982

Tutein Nolthenius, R.P.J., e.a., Het levenswerk van Jhr. mr. Victor de Stuers, herdacht door zijne vrienden, Utrecht 1913

Veth, J., 'Jhr.Mr. Victor de Stuers +', in: De Gids 80 (1916) II, 186-188

Walenkamp, J., 'De historie van een weerspannig lokje haar, of Hoe Louis Rae­maekers zich gewetensvol heeft gekweten van de restauratie van de muurteke­ningen door Jhr. Victor de Stuers in het Leidse Academiegebouw', in: Jaarboekje voor Ge­schiedenis en Oudheidkunde van Leiden en omstreken 72 (1980), 145‑154

Woud, A. van der, Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst, 1840-1900, Rotterdam 1997